Hij houdt de brief strak in zijn hand, alsof het ieder moment afgepakt kan worden. Het is zover, hier had hij zo naartoe geleefd, maandenlang. En nu? Nu zit hij hier in deze verrotte polder. Hij had bij haar willen zijn, hij had bij hun willen zijn. Hij is vader geworden van een zoon, dat schreef Lena hem in de brief. Liefde, woede, vreugde, verdriet, hij voelt alles tegelijk. Tranen wellen op in zijn ogen. Zijn andere hand balt hij tot een vuist.
‘Wat is er, man? Wat staat er in die brief?’ Willem staat naast Peter, hij kijkt hem bezorgd aan. Peter kijkt op, maar kan niks uitbrengen. Als hij zou gaan praten, zou hij gaan huilen en dat wil hij niet, niet hier, niet op deze helse plek. Peter laat de brief aan Willem lezen.
‘Man, dat is geweldig, je bent vader geworden!’
‘Vind je dat geweldig? Ik zit hier ondergedoken in deze polder en mijn vrouw heeft onze zoon gebaard. Ik had bij haar moeten zijn.’
‘Je kan er toch naartoe, dat is zo gebeurd, dat hoeft niemand hier te merken.’ Peter zucht, hij had aan Lena beloofd dat hij niet zou komen, onder geen enkel beding. Hij mocht van haar zijn leven niet wagen. Ze had een paar maanden geleden zorgvuldig deze plek voor hem uitgekozen om onder te duiken. Hier zou hij kunnen ontsnappen aan de Arbeitseinsatz.
Hoe dom kon hij zijn om aanvankelijk te denken dat hij niet betrokken zou raken in die verrotte oorlog. Ze leidden een rustig bestaan in Zwolle. Dat Duitsland Nederland bezette was een feit. Ze hadden weinig moeite met de regels. Dat de joden steeds verder in een hoek werden gedreven, was absoluut niet in orde, maar ze merkten er weinig van. Ze kenden per slot van rekening geen joden, althans, niet persoonlijk. Het viel op dat er steeds meer joden verdwenen uit de stad, omdat ze naar Amsterdam moesten verhuizen. Lena had zich er erg kwaad over gemaakt, ze wilde dat ze er wat tegen kon doen. Ze had een vriendin bij het verzet, ze zou haar wel willen gaan helpen, maar dat had Peter haar strikt verboden. Hij wilde niet dat zij een risico zouden lopen. Als ze zich maar gedeisd zouden houden, zou hen niets overkomen. Lena wilde er niets van weten, maar toen ze zwanger bleek te zijn, besloot ze zich volledig te richten op haar zwangerschap, dit tot opluchting van Willem. Alles leek weer rustig, tot die oproep voor de Arbeitseinsatz kwam, een oproep voor alle Nederlandse mannen om te gaan werken in Duitsland. Hij snapte het niet. De joden werden toch naar Duitsland gebracht om te werken, waarom moesten de Nederlandse mannen daar dan ook nog naartoe? Lena had geschrokken gereageerd, hier had ze absoluut niet op gerekend. Als hun kindje zich over een paar maanden zou aandienen, zou Peter dan in Duitsland zijn? Peter zou zich binnen een paar dagen moeten melden en werd met het uur onrustiger. Hij wilde leven volgens de regels, hij wilde alles doen om maar ongeschonden door deze oorlog te komen, maar hoe? Hij zag geen uitweg meer, behalve te gaan onderduiken hier in de kelder. Toen hij zijn plan met Lena deelde, keurde ze dit resoluut af. Ze vond het te riskant, ze had verhalen gehoord dat de Duitsers hun geweren op de kelder richtten en lukraak gingen schieten. Lena was naar haar vriendin van het verzet geweest, Peter had haar met tegenzin laten gaan, maar hij was zo wanhopig dat hij bereid was om alles te doen om maar niet naar Duitsland te hoeven. Ze kwam terug met een hoopvolle blik in haar ogen. Haar vriendin had haar verteld over NOP, de Noordoostpolder, daar duiken heel veel mannen onder. De Duisters knijpen een oogje dicht in dat gebied, want het is voor hun veel te belangrijk dat het werk in de polder gedaan wordt. Hij had gehuild, hij was op zijn knieën voor haar gevallen, hij wilde niet, maar het was de enige mogelijkheid, dat zag hij ook wel in. De volgende dag al ging hij met een vracht mee richting de polder, de vriendin uit het verzet had dit voor hem kunnen regelen. De hele nacht hebben hij en Lena met elkaar gevreeën, maar ook gepraat. Zij had beloofd hem op welke manier dan ook te laten weten als hun kind geboren was, maar hij moest zweren dat hij ze niet zou komen opzoeken. Het zou hem zijn leven kosten als hij gesnapt zou worden. Hij moest beloven geduldig te wachten tot de oorlog voorbij zou zijn. Hij had het beloofd, hij wilde niets liever dan de rest van zijn leven met Lena en hun kind door brengen.
En nu staat hij hier met de brief waarin staat dat hij vader is geworden van een zoon, Adriaan.
‘Ik kan niet,’ zegt Peter tegen zijn nieuwe vriend Willem. Hij heeft Willem leren kennen toen hij in de rij stond om de polder binnen te gaan. Ze moesten uren wachten in de rij om zich te melden. Genoeg tijd voor een beginnende vriendschap. Willem leek in eerste instantie een dik verwend mannetje uit ‘t Gooi, maar in de loop der tijd is hij Willem steeds aardiger gaan vinden. Hij heeft altijd een leuk verhaal, wat erg prettig is in het stinkende hol dat barak heet, hier waar de tijd voorbij kruipt. Het werken op het land geeft nog wat afleiding, maar is ongelooflijk zwaar. Werken vanaf zonsopgang tot zonsondergang. Gelukkig is er meer te eten dan op het vasteland, anders hadden ze één voor één het loodje gelegd. Willem blijkt niet alleen een goede verhalenverteller, maar hij heeft overal mannetjes, hij kan van alles voor je regelen. Peter heeft geen idee hoe hij dat doet. Hij wil er ook liever niets mee te maken hebben, zolang hij zijn handen niet vies maakt, loopt hij ook geen gevaar.
‘Hoezo niet? Ik snap jou niet, Peter. Je bent vader geworden, je wilt je kind toch zeker zien?’ Woedend kijkt Peter Willem aan. Hij snapt er niets van, denkt hij.
‘Natuurlijk wil ik dat, maar ik heb Lena beloofd dat ik niet zou komen, het risico is te groot.’
‘Risico te groot? Peter, zonder risico zijn we nergens, zonder risico blijft Nederland bezet.’
‘Ik heb het hier niet over het risico van een verzetswerker, maar over het risico om mijn kind niet te zien opgroeien.’ Willem knikt, maar het is duidelijk dat hij het niet begrijpt.
‘Laat het me maar weten als je uit je schulpje durft te komen, misschien kan ik wat voor je doen.’ Willem verlaat de slaapzaal. Peter heeft geen idee wat hij nog op dit uur buiten gaat doen. Over een paar uur worden ze alweer gewekt om naar het land te gaan. Peter gaat zijn bed in. Hij deelt samen met Willem een stapelbed, hij ligt boven. Als matras hebben ze een gevulde zak met strol. Het is niet erg comfortabel, maar Peter is er aan gewend geraakt. Hij draait zich op zijn zij, maar na een tijdje ligt hij nog steeds wakker. Hij voelt aan de brief die hij onder zijn strozak heeft gestopt. Dan hoort hij opeens ronkende motoren. Peter beseft direct dat dit vliegtuigen zijn. Willem is nog buiten! Vliegtuigen in de nacht zijn nooit goed. Wat als hij dadelijk geraakt wordt? Peter trekt de deken over zijn hoofd, hij wil er niet over nadenken. Dat Willem buiten is, dat is zijn eigen keuze. Als hij Willem gaat zoeken en er vallen bommen uit het vliegtuig dan… Nee, hij blijft in zijn bed, geen denken aan om nu naar buiten te gaan. Maar het geluid blijft aan en er vallen geen bommen. Wat heeft dit te betekenen? Voorzichtig stapt Peter uit zijn bed, trekt zijn overal aan en sluipt naar buiten. Er komt weer een vliegtuig laag over. Het is zo donker dat Peter maar nauwelijks RAF kan lezen op de staart. Dat zijn de Engelsen denkt Peter opgewonden. Als het vliegtuig op z’n laagst vliegt, lijkt het wel of het vliegtuig spullen dropt. Wat gebeurt er hier? Dan ziet hij een groepje mannen in de verte, hij hoort ze opgewonden fluisteren. Zijn nieuwsgierigheid wint het even van zijn belofte en hij schuift voorzichtig dichter naar de groep mannen. Hij herkent Willem tussen de mannen. Er komt weer een vliegtuig laag over en het dropt spullen. Peter kan nu zien dat het kisten met parachutes zijn. Een van de mannen geeft een seintje en de rest rent het veld in waar zojuist de dropping heeft plaatsgevonden. Peter kan het bijna niet geloven, wat is daar gedropt? Hij kan het nog niet goed plaatsen, maar dat het iets groots is, iets geheimzinnigs, dat is duidelijk. Dit is foute boel, hij bedenkt zich geen moment en rent terug naar de barak waar hij onder de dekens gaat liggen. Hij heeft dit niet gezien, dit is veel te gevaarlijk. Hij wenste dat hij Willem nooit was gevolgd. Even later voelt hij een hand op zijn schouder. Als hij zich omdraait ziet hij dat Willem hem zorgelijk aankijkt.
‘Wat heb jij precies gezien?’ Peter zwijgt. ‘Godverdomme, Peter, vertel op, wat heb je gezien?’
‘Niks! Ik heb niets gezien!’
‘Ik geloof jou niet, je hebt alles gezien, alles’, sist Willem in Peters oor.
‘Laat me met rust, laat mij er buiten. Doe wat je niet laten kunt, ik hou mijn mond wel.’
‘Is dat zo, Peter? Hou jij je mond? Ook als je gedwongen wordt om het te vertellen? Als ze dreigen dat jij je kind nooit meer te zien zal krijgen? Zal je dan nog zwijgen?’ Willem heeft Peter naar zich toegedraaid en houdt nu zijn pols stevig vast.
‘Willem, we zijn vrienden, laat me los.’
‘Zijn wij vrienden, Peter? Mijn vrienden zijn geen lafaards.’
‘Goed, ik heb genoeg gezien. Genoeg om te weten dat jullie met iets gevaarlijks bezig zijn’, kreunt Peter. De greep van Willem verslapt. Hij kijkt bedenkelijk, alsof hij in deze paar seconden moet bedenken of hij Peter in vertrouwen zal nemen. ‘Ik wil er niet bij betrokken raken’, gaat Peter verder.
‘Je bent al betrokken, besef je dat dan niet? We zijn inderdaad met gevaarlijke dingen bezig. Dat wat je gezien hebt zijn wapendroppings. Het gaat gebeuren, Peter, de knokploegen gaan samenwerken met de Nederlandse binnenlandse strijdkrachten. Aan ons de taak om de wapens op het vasteland te krijgen.’
‘Prima, maar ik wil er niets mee te maken hebben.’
‘Goed, je hebt je punt gemaakt, maar je houdt je mond, begrepen?’ Peter steekt zijn duim op en wil zich omdraaien, maar Willem houdt hem tegen. ‘Nog even en dan leven we in een vrij land, hoor je me?’ Peter knikt en draait zich om. Hij zou niets liever willen dan dat. Een rustig leven met Adriaan en Lena, dat is alles wat hij wenst.
Peter kan de de dagen die volgen aan niets anders denken dan aan Lena en Adriaan, er komt nauwelijks werk uit zijn handen. Hij krijgt daardoor regelmatig op zijn donder van de ploegoudste.
‘Zo gaat het niet’, zegt Willem op een avond. Peter kijkt vanuit zijn bed omlaag, maar zegt niets. ‘Op deze manier riskeer jij je leven omdat ze je weg zullen sturen en dan word je alsnog naar Duitsland gestuurd, of erger. Luister, ik heb een plan. Er gaat morgenochtend een kar naar het vasteland, jij mag meerijden tot aan Zwolle. Hij moet bij een bedrijf zijn dat vlak bij jouw huis is, heb ik me laten vertellen, nog geen vijf minuten lopen. De kar vertrekt om zes uur weer richting de polder. Je hebt een paar uur om Lena en je kind te bezoeken. Het enige wat je moet doen is op tijd terug komen. Ik zeg hier dat je ziek bent, ik leg wat stro onder je deken, niemand gaat kijken of je er echt ligt.’
‘Hoe heb je dat kunnen regelen? Die gasten doen dat niet uit liefdadigheid’.
‘Laat dat nou maar aan Willem over’. Hij geeft Peter een knipoog en slaat op de achterkant van zijn broekzak.
‘Nee, Willem, dat kan ik niet van je aannemen’.
‘Ik zou beledigd zijn als je het niet aanneemt.’ Hij geeft Peter een bemoedigend knikje.
‘Dankjewel’, zegt Peter en slaat zijn ogen neer. ‘Dit betekent heel veel voor me. Als ik ooit iets terug kan doen…’
‘Dat heb je al, door mijn vriend te zijn en door dit van mij aan te nemen.’
‘Ja, maar ik wilde niets weten van jouw plan van de wapendr…’ maar voor hij zijn zin kan afmaken, snoert Willem hem de mond.
‘Daar moet je niet meer over praten. Het is goed, iedereen maakt zijn eigen keuzes.’
Die avond kan Peter de slaap niet vatten. Morgen zou hij Lena voor even in zijn armen kunnen sluiten en eindelijk zijn zoon zien. Hoe zou ze het vinden? Ze had hem verboden om naar haar toe te komen, maar dit plan is zo goed geregeld, hier kan ze geen zorgen om hebben. Hij kijkt naar het bed onder hem, daar ligt Willem. Hij snurkt, dat doet hij al zo lang hij hem kent. Hij is eraan gewend geraakt en op de en of andere manier is hij zich gaan hechten aan dat geluidje. Hij beseft dat Willem echt zijn vriend is geworden. Als deze oorlog achter de rug is, zal hij hem bij zich thuis uitnodigen om hem aan Lena voor te stellen. Kleine Adriaan zou hij dan ook zien, dan ziet hij voor wie hij dit heeft gedaan.
Peter valt uiteindelijk in slaap en om half zes wordt hij wakker gemaakt door Willem.
‘Ben je er klaar voor, maatje?’ fluistert hij.
‘Reken maar!’ Peter springt zijn bed uit en schiet in zijn overal. Willem legt op zijn plek wat lege jutte zaken en wat stro, doet de deken erover en vormt het zo dat het lijkt alsof er iemand onder de deken ligt. Willem loopt met hem mee naar de kar. Hij helpt Peter in de wagen en bedekt hem met dekens en spullen. Peter kan nog net door een kiertje kijken. Hij ziet dat Willem de bestuurder van de kar iets in de handen drukt. Dat moet geld zijn dat hij betaalt voor het vervoer. Als de kar in beweging komt, gieren de zenuwen door Peters lijf. Zal het lukken? Zal hij Lena en Adriaan echt in zijn armen kunnen sluiten? Bij de overgang naar het vasteland stopt de kar. Peter probeert te zien waarom. Er gaat een schok door zijn lijf: zover hij kijken kan staan er Nazi’s. Duitse wagens versperren de weg. Instinctief duikt Peter nog dieper onder de spullen.
‘Ausweiss’, hoort hij opeens. Er staat een Duitse SS’er heel dicht bij de kar. ‘Was bringen Sie?’
‘Gewoon wat spullen’, hoort hij de bestuurder zeggen. De SS’er trekt het doek van de kar. Peter is bang dat de SS’er zijn hart hoort kloppen, zo hard gaat het tekeer. Hij tilt nog wat dingen op, Peter voelt hoe de lading boven op hem lichter wordt, maar dan wordt de SS’er geroepen en staakt hij zijn speurtocht, de kar mag verder rijden. Als Peter weer durft te gluren, ziet hij een hele stoet van Nazivervoermiddelen de polder in gaan. De bestuurder begint te praten tegen Peter.
‘Dat is niet best, jongen. Als die SS’er niet geroepen was, hadden ze jou en mij te pakken genomen’.
‘Waarom rijden ze de polder in?’ vraagt Peter.
‘Ik weet het niet, maar het is niet goed, ik denk dat je vandaag geluk hebt.’ Daar is Peter ook bang voor. Hij denkt aan Willem. Zouden ze lucht hebben gekregen van die wapendropping? Zit er een verrader in de polder? De kar blijft rijden en Peter dommelt wat in slaap, na een poos houdt de kar stil.
’We zijn er, jongen. Om zes uur precies rij ik weer terug, zorg dat je er bent.’ Peter stapt uit, geeft de bestuurder een hand en sluipt naar zijn huis.
Als hij door het raam kijkt, ziet hij hoe Lena in een hoek van de kamer hun zoon voedt. Hij voelt tranen opwellen, hij heeft in zijn leven nog nooit zo iets prachtigs gezien. Even vergeet hij voorzichtig te zijn, hij voelt een hand op zijn schouder. Het bloed lijkt uit zijn gezicht te trekken.
‘Wat doe jij hier?’ Het is de stem van zijn schoonvader. Geschrokken draait Peter zich om.
‘Ik ben hier maar voor een paar uur, daarna ga ik weer terug.’ Zijn schoonvader knikt bedenkelijk.
‘Ik weet niet of Lena hier zo blij mee is, je had niet moeten komen. Je brengt jezelf en ons in gevaar.’
‘Geen zorgen, het is een goed plan. Niemand hoeft mij te zien, als u mij naar binnen laat…’
‘Kom maar, ik zal het Lena eerst vertellen voordat ze dadelijk nog de kleine uit haar handen laat vallen van schrik.’ Peter blijft in het halletje wachten. Als de deur van de huiskamer open gaat, springt Lena hem in zijn armen.
‘Hoe ben je hier gekomen?’
‘Ik heb een vriend, Willem, hij zit in het verzet’, maar hij neemt geen tijd om het uit te leggen en zoent haar. ‘En nu wil ik mijn zoon zien.’ Lena gaat hem voor naar de huiskamer. Daar ziet hij zijn zoon liggen in het wiegje. Peter huilt, het gevoel is onbeschrijflijk, zo iets heeft hij nog nooit gevoeld. Hij weet vanaf dit moment dat dit kleine ventje het allerbelangrijkste in zijn leven zal zijn. Voor hem zou hij alles doen. Hij vervloekt wederom de oorlog. Zijn zoon zou moeten opgroeien in een veilig land. Hij zou voor dit ventje moeten knokken in plaats van bang afwachten. Lena kijkt hem vol liefde aan, ze pakt zonder van hem weg te kijken haar zoon uit de wieg. Verlangend kijkt ze naar Peter. Op het moment dat hij hem in zijn armen neemt, worden zijn benen week, hij voelt hoe de angst uit zijn lichaam sijpelt, maar direct stroomt de kracht en overtuiging zijn lichaam binnen.
De uren gaan voorbij, hij had van tevoren niet kunnen bedenken hoe hij het naderende einde van dit bezoek zou ervaren. Hij had gedacht dat hij zich niet kon losrukken van zijn gezin, dat hij hen zou smeken om hem te laten onderduiken in de kruipkelder, maar het tegendeel is het geval. Hij kan niet wachten om op de kar terug te gaan, om zich aan te sluiten bij Willem. Hoe sneller de oorlog voorbij is, hoe beter. De behoefte om hier deel van uit te maken is in deze paar uur ontstaan. Dit kleine mannetje heeft heel wat teweeg gebracht, wat zal hij trots zijn op zijn vader, als hij later hoort dat zijn vader de geallieerden heeft geholpen. Want dat is wat hij van plan is! Hij geeft Lena een lange kus, houdt zijn zoon nog even stevig vast en rent dan terug naar de kar. De bestuurder staat al te wachten.
‘Je bent vroeg, jongen, ik had niet gedacht dat je hier überhaupt terug zou komen’. Peter glimlacht tevreden en verbergt zich weer tussen de spullen.
‘Laten we maar gauw gaan rijden’, zegt hij tegen de bestuurder.
Als ze uiteindelijk bij de barakken aankomen is het akelig stil. Verbaasd, maar op zijn hoede stapt Peter uit de kar.
‘Waar is iedereen?’ vraagt hij aan de bestuurder. De bestuurder is net zo verbaasd als Peter. ’Het lijkt erop dat je vandaag wederom geluk hebt gehad.’ Als hij bij zijn barak aankomt, ziet hij zijn barakoudste.
‘Waar kom jij vandaan?’ Argwanend kijkt hij Peter aan. ‘Hoe kon jij zo snel wegkomen, je was toch ziek?’
‘Weg komen?’ is het enige dat Peter kan uitbrengen.
‘Er is hier een razzia geweest, man, ze hebben bijna iedereen meegenomen’. Peter zegt niets, hij wil wel, maar het lukt hem niet. Een razzia… Hij is de dans ontsprongen, dankzij Willem… maar waar is hij?
‘Is… Is Willem ook meegenomen?’
‘Geen idee, hij is slim, ik weet dat er zich een paar verscholen hadden, net als ik. Als ik jou was zou ik er niet zo zeker van zijn dat het voorbij is. Die moffen zijn erop gebrand om iedereen mee te nemen, levend of dood. Ik zeg het je maar…Als je de oorlog wilt overleven moet je zorgen dat je slim bent. Laat zien dat je het waard bent, niet zo zitten kniezen zoals je altijd doet, daar overleef je het niet mee.’ Peter denkt na, de tijd van angst en kniezen is voorbij. Hij zal voortaan knokken, zijn zoon zal trots op hem zijn. Het eerste wat hij nu moet doen is Willem zoeken, dat is hij hem verschuldigd na alles wat hij voor hem heeft gedaan. Daarna zal hij zoeken naar die containers, ze hebben onmogelijk alle wapens naar het vasteland kunnen brengen. Hij zal Willem aanbieden om te helpen. De duisternis valt in, maar Peter gaat desondanks op zoek naar Willem. Het weer is guur en mistig. Boven hem hoort hij de vliegtuigen weer ronken? Peter schrikt als hij het hoort. Zouden het de geallieerden weer zijn of hebben de Nazi’s hun taak hier nog niet afgemaakt? Hij wordt inwendig kwaad, alsof hij nu pas beseft wat er hier gebeurd is, hij denkt aan al die mannen die zijn opgepakt… Er zijn zelfs doden gevallen, had de barakoudste gezegd. Willem, waar is Willem? Hij kan zich niet voorstellen dat hij meegenomen is, daar is hij veel te slim voor. Hij moet hier ergens zijn. Zachtjes loopt hij langs het riet. Als hij gekreun hoort, blijft hij staan, hij concentreert zich op het geluid. Achter hem hoort hij het riet kraken.
‘Wie is daar?’ fluistert hij. Hij loopt zachtjes terug. Dan hoort hij heel zachtjes zijn naam.
‘Peter ben jij dat?’
‘Willem?’
‘Peter, ja, hier ben ik.’ Zijn hart klopt in zijn keel, Willem ligt daar ergens tussen het riet. Nu moet hij kalm blijven. Bij iedere stap die hij zet voelen zijn voeten zwaarder. Dan ziet hij Willem, hij knielt bij hem neer. Door de invallende duisternis kan hij hem niet goed zien, maar hij ziet wel dat zijn arm een rare knak heeft. Als hij zich over hem heen buigt, voelt hij iets warms. Peter schrikt en trekt zijn hand terug. Hij ruikt een ijzergeur. Als hij de hand dichter bij zijn gezicht houdt, ziet hij dat er bloed op zit. Even voelt het licht in zijn hoofd en heeft hij het gevoel dat hij zal flauwvallen, maar dan zegt Willem iets, Peter kan hem nauwelijks verstaan. Hij klinkt zwakker dan daarnet. Hij houdt zijn hoofd dicht bij Willem.
‘Je hebt geluk gehad’, fluistert hij. ‘Het was een hel hier, maar mij hebben ze niet kunnen pakken.’ Er verschijnt een lichte glimlach op Willems gezicht. Het voelt alsof Peters keel wordt dichtgeknepen. Hij houdt Willems hand vast.
‘Nee, ze hebben jou niet te pakken gekregen, ik wil je helpen. Ik ga je hier weghalen’, fluistert Peter. Hij voelt een traan over zijn wang glijden. Willem schudt moeizaam zijn hoofd.
‘Nee, Peter, dat zal niet meer gaan, voor mij is het over.’
‘Zeg dat niet! Jij redt het, dat moet. Je moet het land redden!’
‘Peter, jij bent er nog.’
‘Dankzij jou ja, als jij me niet in die kar had gestopt…’
‘Dat is het lot, maar laat het niet voor niets zijn.’ Willem draait zijn hoofd opzij, Peter volgt zijn blik. Naast hem ligt een kist. Peter begrijpt direct dat Willem de kist naar een veilige plaats had willen brengen. Door een kort knikje van Willem begrijpt Peter dat hij de kist moet open maken. Zijn handen trillen, maar het lukt hem om de kleppen te openen.
‘Peter, wil jij dit naar het vasteland brengen, naar Vollenhove? Ze verwachten ons daar. Dit zijn spullen voor ons verzet. Een vrouw zal je opwachten aan de overkant van het water, aan de kant waar de kerk staat. Vraag haar of ze een vuurtje heeft en dat de jouwe gedoofd is. Als ze antwoordt dat het levensvuur nooit dooft, dan heb je de juiste.’ Peter kijkt nogmaals in de kist. Er zitten vijf geweren in en een aantal pistolen. Hoe moet hij deze nu naar het vasteland krijgen? ‘Peter, heb je een mooie zoon?’ Peter huilt. ‘Je bent een vader, je zoon kan trots op je zijn.’ Willems hoofd zakt opzij, het duurt even voordat Peter beseft dat Willem dood is. Hij trekt aan zijn kraag en wil iets zeggen, maar hij realiseert zich dat het zinloos is. Als verdoofd zit hij bij Willem, geen gedachten, helemaal niets. Pas na een tijdje kan hij weer nadenken. Gaat hij terug naar de barakken om te wachten op wat er komen gaat? Er komt vast een nieuwe razzia als ze er achter komen dat ze nog niet alle mannen te pakken hebben. Of geeft hij gehoor aan Willems laatste wens: deze kist afleveren in Vollenhove? Hij denkt aan zijn zoon. Hij mag niet opgroeien in deze ellende. Hij voelt die kracht weer door zijn lichaam stromen. Hij moet dit doen voor Adriaan, voor Willem, voor het vaderland. Hij kijkt naar Willem, hij sluit voorzichtig zijn ogen.
‘Ik ga dit doen, voor jou en voor Adriaan.’ Hij staat op en pakt de kist. Deze is loodzwaar, maar hij is vastberaden om de kist af te leveren. Hij haalt een werkkar bij een van de barakken vandaan, zet de kist er in en bedekt deze met wat lompen en oude rommel. Vollenhove is een aardig eind hier vandaan. Hij moet zorgen dat hij voor het ochtendgloren daar is.
Hij is moe, het kost hem steeds meer moeite om de kar te duwen. Hij stopt niet, hij gaat in een keer door zonder te rusten. Hij denkt alleen maar aan Adriaan en Willem, voor hen doet hij dit. Zijn bijdrage is klein, maar toch… Deze gedachten helpen hem om uiteindelijk de brug van Vollenhove te bereiken. De brug wordt bewaakt door een Duitse soldaat. Hij besluit zich verdekt achter wat lage begroeiing op te stellen om de situatie te observeren. Er is niet veel actie, de soldaat staat daar maar. Hij loopt rustig heen en weer en verdwijnt dan weer een tijdje in zijn auto. Wat zou Willems plan geweest zijn? Hoe had Willem de brug over willen komen? Een man van zijn leeftijd zou niet meer in Nederland mogen zijn. Alleen oude en… kreupele mannen. Dat is het, hij moet zich kreupel voordoen. Hij zal vertellen dat hij zo nu en dan helpt in de polder omdat hij toch iets moet doen om de kost te verdienen voor zijn ouders. Hij zou vertellen dat hij voor het licht weer op de boerderij moet zijn. Hij zou vertellen dat er in die kist zijn kleding en wat gereedschap zit. Het is niet een heel sterk verhaal, maar veel tijd om na te denken heeft hij niet. Het is al licht en het zal snel drukker worden. Nu is het er maar een Duister, straks misschien wel drie of vier. Dat had hij wel gezien toen hij in de kar werd meegesmokkeld. Hij laat zijn ene been achter zich slepen en zijn arm laat hij hangen, alsof hij half verlamd is. Hij is halverwege als hij wordt aangehouden.
‘Halt!’ hoort hij achter zich. ’Ausweiss bitte.’ Peter kijkt hem niet begrijpend aan. De Duitser vraagt wat hij hier op dit uur doet. Hij beseft ineens waar hij mee bezig is, wat een ondoordachte actie, hij kan wel door de grond zakken. Hij kan onmogelijk een Ausweiss laten zien. Eén verdenking en hij krijgt een kogel. Hij mompelt alsof praten hem moeite kost. Hij vertelt bijna onverstaanbaar het verhaal wat hij eerder bedacht had. Hij ziet dat de Duitser hem niet begrijpt, hij is duidelijk moe en heeft geen zin in gezeur. Hij maakt een handbeweging dat hij door moet lopen. Peter geeft een dankbaar knikje en strompelt verder. In de verte ziet hij aan de kant van de kerk, een vrouw staan, ze kijkt hem aan. Dit moet de vrouw van het verzet zijn. Hij is zo blij dat hij zijn doel bereikt heeft, dat hij vergeet om met zijn been te slepen.
‘Heeft u een vuurtje? De mijne is gedoofd.’
‘Het levensvuur zal n…’ Ze stopt abrupt. Achter zich hoort hij het ronken van een auto. Als hij zich omdraait ziet hij hoe de Duitser die hij zojuist gepasseerd was op de brug, uitstapt.
‘Heilt schnell?’ sist de Duitse soldaat. Hij pakt zijn geweer en laadt het. Peter is verlamd van angst en kan niets meer doen. Achter zich hoort hij hoe de vrouw een pistool laadt. Er volgen twee schoten. Peter valt voorover, hij voelt niets. Hij ziet dat er bloed uit zijn buik stroomt. Voor hem ligt de Duitse soldaat, hij beweegt niet meer. De vrouw knielt bij Peter neer.
‘Je bent een held, weet je dat? Je hebt het vaderland een dienst bewezen.’
‘Mijn zoon,’ brengt Peter uit. Praten gaat nog maar moeizaam. Hij kijkt in paniek naar de plas bloed onder hem die steeds groter wordt. Met zijn laatste kracht kijkt hij op naar de vrouw. ‘Mijn zoon,’ probeert hij nog een keer. ‘Denkt u dat hij trots op mij zal zijn?’ De vrouw zoekt in zijn binnenzak, haalt zijn persoonsbewijs er uit en kijkt erin.
‘Peter, jouw zoon zal heel trots op je zijn. Ik zal hem persoonlijk vertellen wat voor held je bent.’ Ze pakt met haar beide handen zijn gezicht. ‘Je bent een held.’ Peter glimlacht en sluit zijn ogen en fluistert zijn laatste woorden:
‘Voor mijn zoon’